ECLI:NL:HR:2007:AZ0663

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01185/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsaanvraag na EHRM-uitspraak inzake schending van artikel 8 EVRM

In deze zaak gaat het om een herzieningsaanvraag die is ingediend na een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 27 april 2004, waarin werd vastgesteld dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was geschonden in de strafzaak tegen de aanvrager. De aanvrager, geboren in 1953, had een gevangenisstraf van negen jaar opgelegd gekregen voor verschillende ernstige misdrijven, waaronder zware mishandeling en oplichting. De aanvraag tot herziening is gebaseerd op artikel 457, eerste lid aanhef en onder 3° van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat vereist dat de aanvraag binnen drie maanden na de relevante omstandigheid moet worden ingediend. De Hoge Raad achtte zich onvoldoende ingelicht over de tijdigheid van de aanvraag en heeft de aanvrager en zijn raadsman opgeroepen om te verschijnen op de openbare terechtzitting van 6 februari 2007. Tijdens deze zitting heeft de raadsman aangegeven dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat deze werd ingetrokken. De Hoge Raad heeft vervolgens vastgesteld dat de aanvraag tot herziening is ingetrokken, waarmee de zaak werd afgesloten. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 20 februari 2007, waarbij de vice-president en vier raadsheren betrokken waren.

Uitspraak

20 februari 2007
Strafkamer
nr. 01185/06 H
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 november 1997, nummer 23/003367-96, ingediend door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van "de voortgezette handeling van medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade en medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade", "medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is", "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, meermalen gepleegd", alsmede "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage is gebaseerd op de uitspraak van het EHRM van 27 april 2004, no. 50210/99 ([aanvrager] tegen Nederland), NJ 2004, 651, waarin is vastgesteld dat art. 8 EVRM in de strafzaak tegen de aanvrager is geschonden.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage zal afwijzen.
4. De verdere behandeling in herziening
Het gaat hier om een aanvrage die is gebaseerd op art. 457, eerste lid aanhef en onder 3°, Sv. Dat betekent dat de aanvrage, gelet op art. 458, tweede lid, Sv, moet zijn ingediend binnen drie maanden nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de uitspraak van het EHRM op grond waarvan de aanvrage is gedaan, de veroordeelde bekend is. Aangezien de Hoge Raad zich onvoldoende ingelicht achtte over het antwoord op de vraag of de aanvrage tijdig is ingediend, zijn de aanvrager en zijn raadsman opgeroepen te verschijnen op de openbare terechtzitting van de Hoge Raad van 6 februari 2007.
Hierop heeft de raadsman de Hoge Raad bij brief van 30 januari 2007 laten weten dat ter terechtzitting niet anders zou kunnen worden verklaard dan dat de aanvrage niet tijdig is ingediend en dat de aanvrage tot herziening wordt ingetrokken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verstaat dat de aanvrage tot herziening is ingetrokken.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 februari 2007.