ECLI:NL:HR:2007:AZ0385
Hoge Raad
- Cassatie
- H.J. de Klerk
- A. Hammerstein
- M. de Vries
- Rechtspraak.nl
Herinrichting en heffing van baatbelasting in Breda
In deze zaak, die betrekking heeft op de heffing van baatbelasting, heeft de Hoge Raad op 4 mei 2007 uitspraak gedaan. De gemeente Breda startte in 1994 met de herinrichting van haar binnenstad, waarbij een groot deel van de kosten door middel van baatbelasting werd verhaald. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de aanslag en was in beroep gegaan bij het Hof 's-Hertogenbosch, maar kreeg geen gelijk. De Hoge Raad heeft deze uitspraak echter gecasseerd en de zaak verwezen naar het Hof 's-Gravenhage.
Het Hof 's-Gravenhage oordeelde dat de herinrichting van het gebied niet heeft geleid tot een wezenlijke verandering van de voorzieningen in vergelijking met de oude situatie. Dit oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de herinrichting als een voorziening kan worden aangemerkt, mits het geheel van de voorzieningen wezenlijk is veranderd. Dit betekent dat er een wijziging moet zijn in inrichting, aard of omvang ten opzichte van de oorspronkelijke toestand.
De conclusie van de Hoge Raad is dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. De bijlage bij de conclusie bevat een model dat de vraag beantwoordt hoe de heffing van baatbelasting verloopt in het geval van herinrichting. Het Hof heeft de vraag of er sprake is van een wezenlijke verandering negatief beantwoord, en dit oordeel is door de Hoge Raad bevestigd. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de begrippen 'voorziening' en 'baat' in het kader van de baatbelasting.