ECLI:NL:HR:2007:AY3636

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42748
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.W. van den Berge
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
  • C. Schaap
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en inhoudingsplichtigheid van buitenlandse vennootschap

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van de Portugese vennootschap X Lda tegen een naheffingsaanslag in de loonbelasting voor het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 37.018, werd opgelegd door de Inspecteur en na bezwaar gehandhaafd. De vennootschap, die feitelijk en statutair in Portugal is gevestigd, had personeel tijdelijk tewerkgesteld bij zustervennootschappen in Nederland. De Inspecteur meende dat de vennootschap als inhoudingsplichtige moest worden aangemerkt op basis van artikel 6, lid 3, aanhef en letter b, van de Wet op de loonbelasting 1964. Het Hof verklaarde het beroep van de vennootschap ongegrond, waarna de vennootschap in cassatie ging.

De Hoge Raad beoordeelt de argumenten van de vennootschap, die betoogde dat zij geen werkzaamheden had verricht in de zin van de wet en dat er geen sprake was van een 'derde' zoals bedoeld in de wet, omdat het personeel was gedetacheerd bij concernvennootschappen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de vennootschap als inhoudingsplichtige moet worden aangemerkt. De Hoge Raad verwierp de stellingen van de vennootschap en concludeerde dat de oordelen van het Hof juist zijn. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 42.748
29 juni 2007
gewezen op het beroep in cassatie van X Lda te Z (Portugal) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2005, nr. 03/02825, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 (hierna: het naheffingstijdvak) een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van € 37.018, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 8 juni 2006 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is een naar Portugees recht opgerichte vennootschap. Belanghebbende is feitelijk en statutair gevestigd in Portugal. Zij is een zustervennootschap van een aantal in Nederland gevestigde rechtspersonen, alle behorend tot een internationaal concern. Alle tot dit concern behorende maatschappijen zijn actief op het gebied van de machinebouw, metaalbewerking en/of metaalconstructie.
3.1.2. Belanghebbende heeft gedurende het naheffingstijdvak een gedeelte van haar personeel tijdelijk tewerkgesteld bij drie zustervennootschappen in Nederland. Al het tewerkgestelde personeel heeft de Portugese nationaliteit en is in Portugal woonachtig.
3.1.3. Door het Portugese Ministerie van Sociale Zaken zijn op verzoek van belanghebbende voor alle in Nederland tewerkgestelde werknemers van belanghebbende zogenoemde detacheringverklaringen E-101 afgegeven, zodat deze werknemers alleen in Portugal sociaal verzekerd en premieplichtig zijn. Over het bruto loon van de tewerkgestelde werknemers zijn in Portugal loonbelasting en sociale premies geheven.
3.1.4. De Inspecteur heeft aan belanghebbende begin 2001 aangiftebiljetten loonbelasting/premie volksverzekeringen uitgereikt over onder andere het naheffingstijdvak, omdat de Inspecteur van mening is dat belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 6, lid 3, aanhef en letter b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) als inhoudingsplichtige moet worden aangemerkt. Belanghebbende heeft nihilaangiften ingediend.
3.1.5. In 2003 heeft de Inspecteur naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek onder meer de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3.2. Tussen partijen was voor het Hof in geschil of belanghebbende werkzaamheden heeft verricht in de zin van artikel 6, lid 3, aanhef en letter b, van de Wet, zodat belanghebbende als inhoudingsplichtige moet worden beschouwd voor de loonbelasting, welke vraag volgens belanghebbende ontkennend en volgens de Inspecteur bevestigend moet worden beantwoord.
3.3. In onderdeel 4.3 van zijn uitspraak heeft het Hof geoordeeld dat, voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat voormeld artikel 6, lid 3, aanhef en letter b, van de Wet uitsluitend doelt op buitenlandse uitzendbureaus die als hoofdwerkzaamheid hebben het bij elkaar brengen van partijen op de arbeidsmarkt, het Hof haar daarin niet kan volgen. Tegen dat oordeel richt zich onderdeel 1 van het middel.
3.4. In onderdeel 4.5 van zijn uitspraak heeft het Hof verworpen de (subsidiaire) stelling van belanghebbende dat zij niet inhoudingsplichtig is, omdat geen sprake is van "een derde" als bedoeld in meervermelde wetsbepaling, nu zij personeel heeft gedetacheerd bij concernvennootschappen. Daartegen keert zich onderdeel 2 van het middel.
3.5. In onderdeel 4.7 heeft het Hof verworpen de (meer subsidiaire) stelling van belanghebbende dat de onderhavige bepaling slechts geldt voor misbruiksituaties. Dat oordeel wordt bestreden door onderdeel 3 van het middel.
3.6. Het middel van belanghebbende faalt in al zijn onderdelen aangezien de daarin bestreden oordelen van het Hof juist zijn. Belanghebbendes andersluidende opvattingen vinden geen steun in de tekst van artikel 6, lid 3, aanhef en letter b, van de Wet of in de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2007.