ECLI:NL:HR:2006:AZ0662
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een arrest wegens onvoldoende motivering van de bewezenverklaring in een diefstalzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij samen met anderen op 11 september 2004 een motor met zijspan en kledingstukken had weggenomen uit een woning in Vinkel. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een voltooide diefstal, maar van een poging, omdat de motor zich nog niet op de openbare weg bevond. Het hof oordeelde echter dat de verdachte en zijn medeverdachten zich als heer en meester over de motor hadden gedragen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een voltooid delict.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof verzuimd had om met voldoende nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven die ten grondslag lagen aan de bewezenverklaring. Dit betreft met name de verklaringen van getuigen die stelden dat de daders de motor trachtten te starten. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter bij de beoordeling van de bewezenverklaring moet aangeven welke feiten en omstandigheden hij als relevant beschouwt en op welke bewijsmiddelen deze zijn gebaseerd. Aangezien het hof hierin tekort was geschoten, vernietigde de Hoge Raad het bestreden arrest en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij de vaststelling van de bewezenverklaring in strafzaken. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad als toezichthouder op de rechtspleging en de waarborging van een eerlijk proces.