ECLI:NL:HR:2006:AY9977
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van partneralimentatie na scheiding en de toepassing van de Wet limitering alimentatie
In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de beëindiging van de partneralimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, heeft in 1985 een vordering tot echtscheiding ingesteld. Na de echtscheiding in 1986 heeft de rechtbank de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op ƒ 1.000,-- per maand, met ingang van 1 januari 1994. De vrouw heeft in 2001 verzocht om beëindiging van de alimentatie, wat door de rechtbank werd toegewezen. Het hof te 's-Gravenhage bekrachtigde deze beschikking, maar de vrouw ging in cassatie. De Hoge Raad heeft eerder in 2004 de beschikking van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het hof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelt dat de Wet limitering alimentatie na scheiding van toepassing is op uitkeringen tot levensonderhoud die na de inwerkingtreding van deze wet zijn toegekend. De termijn van vijftien jaar, zoals bedoeld in art. II lid 2 WLA, begint niet te lopen vanaf de datum van voorlopige voorzieningen, maar vanaf de datum waarop de alimentatieverplichting is opgelegd. De Hoge Raad concludeert dat de termijn van vijftien jaar nog niet was verstreken, en verwerpt het cassatieberoep van de vrouw. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de wetgeving omtrent alimentatie en de overgangsregelingen goed te interpreteren, vooral in het licht van de rechten en plichten van gewezen echtgenoten.