ECLI:NL:HR:2006:AY9635

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01627/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep na verstrijken van de beroepstermijn en onjuiste ambtelijke informatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2006 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte was op 18 januari 2001 op de hoogte van de bestreden uitspraak, maar heeft pas op 25 mei 2005 cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte, gelet op artikel 432, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep. Dit besluit is genomen ondanks het feit dat de verdachte onjuiste ambtelijke informatie heeft ontvangen over de onherroepelijkheid van het arrest van het Hof. De Hoge Raad benadrukt dat deze onjuiste informatie niet kan afdoen aan de termijn waarbinnen het beroep ingesteld had moeten worden.

De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 10 mei 2000 bij verstek de verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor valsheid in geschrift. De verdachte heeft zich laten bijstaan door haar advocaat, mr. T.R. Hüpscher, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft kennisgenomen van de stukken en het schriftelijk commentaar van de raadsman. De beslissing van de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep, omdat zij niet tijdig heeft gereageerd op de bestreden uitspraak. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

21 november 2006
Strafkamer
nr. 01627/05
AJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 mei 2000, nummer 22/000510-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 25 september 1998 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en 3. "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. T.R. Hüpscher, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. In deze zaak is de dagvaarding in hoger beroep niet in persoon betekend. Het Hof heeft de verdachte bij verstekarrest van 10 mei 2000 veroordeeld. Blijkens een zich in het dossier bevindend stuk is de bestreden uitspraak op 13 mei 2005 aan de verdachte in persoon betekend en is op 25 mei 2005 namens de verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.2. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich voorts een gratieverzoek, van 18 januari 2001, dat blijkens een daarop aangebracht stempel op 23 januari 2001 bij de geadresseerde instantie is ingekomen. Dit gratieverzoek houdt onder meer het volgende in:
"Verzoekster is [verdachte], geboren [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], aan de [a-straat 1], voor deze zaak woonplaats kiezende te Rotterdam aan de Eendrachtsweg 74 op het kantoor van haar advocaat Mr. T.R. Hüpscher die door haar bepaaldelijk gemachtigd is om dit gratieverzoek te ondertekenen en in te dienen.
1. Verzoekster is bij onherroepelijk geworden uitspraak van 10 mei 2000 van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, in de zaak met het parketnummer 1009290597 bij verstek veroordeeld tot een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van zes maanden (zie bijlage)."
3.3. Uit het gratieverzoek, zoals hiervoor weergegeven, moet worden afgeleid dat de verdachte reeds op 18 januari 2001 op de hoogte was van de bestreden uitspraak. Daarom kan de verdachte in het eerst op 25 mei 2005 ingestelde beroep, gelet op art. 432, tweede lid, Sv, niet worden ontvangen. Aan de verdachte, na het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte onjuiste ambtelijk informatie omtrent de onherroepelijkheid van 's Hofs arrest kan daaraan niet afdoen. Het middel moet dus onbesproken blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 november 2006.