ECLI:NL:HR:2006:AY9635
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep na verstrijken van de beroepstermijn en onjuiste ambtelijke informatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2006 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte was op 18 januari 2001 op de hoogte van de bestreden uitspraak, maar heeft pas op 25 mei 2005 cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte, gelet op artikel 432, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep. Dit besluit is genomen ondanks het feit dat de verdachte onjuiste ambtelijke informatie heeft ontvangen over de onherroepelijkheid van het arrest van het Hof. De Hoge Raad benadrukt dat deze onjuiste informatie niet kan afdoen aan de termijn waarbinnen het beroep ingesteld had moeten worden.
De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 10 mei 2000 bij verstek de verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor valsheid in geschrift. De verdachte heeft zich laten bijstaan door haar advocaat, mr. T.R. Hüpscher, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van de stukken en het schriftelijk commentaar van de raadsman. De beslissing van de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep, omdat zij niet tijdig heeft gereageerd op de bestreden uitspraak. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier.