ECLI:NL:HR:2006:AY8987
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Gedeeltelijke verjaring van overtreding en afdoening door de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van meerdere overtredingen, waaronder valsheid in geschrift en het zonder vergunning uitoefenen van een horecabedrijf. De tenlastelegging omvatte feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van 1 januari 1997 tot en met 3 maart 2003. Het Hof had geoordeeld dat de overtreding verjaard was voor de periode van 1 januari 1997 tot en met 26 mei 2001, en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor die periode. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel, maar oordeelde dat voor de periode van 27 mei 2001 tot 7 juli 2002 de verjaringstermijn was verstreken, waardoor het recht tot strafvordering verviel. De Hoge Raad besloot om, om redenen van proceseconomie, zelf de straf op te leggen en veroordeelde de verdachte tot twee weken hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de eerder opgelegde gevangenisstraf verminderd in verband met het overschrijden van de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep. De uitspraak benadrukt de toepassing van verjaring in het strafrecht en de gevolgen daarvan voor de vervolging van overtredingen.