ECLI:NL:HR:2006:AX8691
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vordering van de Advocaat-Generaal in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Noord-Holland Noord', had beroep in cassatie ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Hof, waarin hij was veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf voor diefstal en poging tot diefstal. De kern van de zaak betrof de vraag of het Hof in strijd had gehandeld met artikel 359, eerste lid, in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering door de vordering van de Advocaat-Generaal niet in het arrest op te nemen. De Hoge Raad oordeelde dat het arrest niet voldeed aan de vereisten van de wet, maar dat dit niet tot cassatie hoefde te leiden. De Hoge Raad constateerde dat de vordering door een kennelijke vergissing niet was opgenomen, maar dat het Hof wel degelijk kennis had genomen van de vordering van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad las het arrest van het Hof met verbetering van deze misslag, waardoor het middel feitelijk geen grondslag meer had. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie verworpen, omdat geen van de middelen tot cassatie kon leiden en er geen reden was om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen.