ECLI:NL:HR:2006:AX8618
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vordering van de Advocaat-Generaal in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door de Rechtbank te Utrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor poging tot diefstal en meerdere diefstallen. In hoger beroep heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging en de schadevergoedingsmaatregelen aangepast. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij de advocaten G.P. Hamer en B.P. de Boer middelen van cassatie hebben voorgesteld. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof in strijd met de wet heeft nagelaten de vordering van de Advocaat-Generaal in het arrest op te nemen, zoals vereist door artikel 359, eerste lid, in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim leidt echter niet tot cassatie, omdat het een kennelijke vergissing betreft die door de Hoge Raad kan worden hersteld. De Hoge Raad leest het arrest van het Hof met verbetering van deze misslag, waardoor het middel zijn feitelijke grondslag verliest.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat geen van de voorgestelde middelen tot cassatie kan leiden en dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het beroep is verworpen, en de uitspraak van het Hof blijft in stand. Dit arrest benadrukt het belang van de motiveringsplicht van de rechter en de noodzaak om de vordering van de officier van justitie expliciet op te nemen in de uitspraak.