ECLI:NL:HR:2006:AX6256

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R05/110HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen voormalig echtelieden en de intrekking van een appelgrief

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalig echtelieden over de door de man verzochte echtscheiding. De man heeft op 16 februari 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Rotterdam, waarin hij echtscheiding verzocht. De vrouw heeft dit verzoek bestreden. Na behandeling van de zaak op 14 september 2004 heeft de rechtbank op 28 september 2004 de echtscheiding uitgesproken. De vrouw heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 18 mei 2005 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen. Tegen deze beschikking heeft de vrouw cassatie ingesteld. De man heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 23 juni 2006 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

23 juni 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/110HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E.H.F. van 't Hoff,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E.M. Tjon-En-Fa.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij inleidend verzoekschrift gedateerd 16 februari 2004 heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot de rechtbank te Rotterdam en verzocht tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - echtscheiding, subsidiair scheiding van tafel en bed uit te spreken.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
Na behandeling van de zaak ter terechtzitting van 14 september 2004, heeft de rechtbank bij beschikking van 28 september 2004 tussen partijen echtscheiding uitgesproken.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 18 mei 2005 heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 juni 2006.