ECLI:NL:HR:2006:AX3083

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R06/017HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de verzoekster, die in deze procedure als schuldenares wordt aangeduid. De rechtbank te Utrecht had op 25 mei 2004 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, waarbij een rechter-commissaris en een bewindvoerster werden benoemd. Op 10 oktober 2005 verzocht de bewindvoerster de rechtbank om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de schuldenares niet voldeed aan haar informatie- en inspanningsverplichtingen, wat leidde tot een boedelachterstand zoals bedoeld in artikel 296 lid 2 van de Faillissementswet.

De rechtbank heeft op 14 november 2005 het verzoek van de bewindvoerster ingewilligd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd. Tevens werd bepaald dat de schuldenares van rechtswege in staat van faillissement zou verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde zou zijn gegaan. In het faillissement werden een rechter-commissaris en een curator benoemd. De schuldenares ging in hoger beroep tegen dit vonnis bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 7 februari 2006 het vonnis van de rechtbank bekrachtigde.

Tegen dit arrest heeft de schuldenares cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt daarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters.

Uitspraak

8 september 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/017HR
JMH/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van 25 mei 2004 heeft de rechtbank te Utrecht ten aanzien van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de schuldenares - de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken met benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerster.
Op 10 oktober 2005 heeft de bewindvoerster de rechtbank verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de schuldenares te beëindigen.
De schuldenares heeft vorenstaand verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 14 november 2005 de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd, verstaan dat de schuldenares van rechtswege in staat van faillissement zal verkeren zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en in het faillissement van de schuldenares een rechter-commissaris en een curator benoemd.
Tegen dit vonnis heeft de schuldenares hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 7 februari 2006 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de schuldenares beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 8 september 2006.