ECLI:NL:HR:2006:AW6737
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijsvoering en betrokkenheid bij XTC-laboratorium
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1948 en wonende te [woonplaats], was veroordeeld voor het medeplegen van het voorbereiden van de productie van MDMA, een verboden stof onder de Opiumwet. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een beroep in cassatie dat was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal Knigge had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en een beslissing zou moeten geven op basis van artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof de bij de politie afgelegde verklaringen van getuige [getuige 1] tot bewijs had kunnen gebruiken. Dit was gerechtvaardigd omdat deze verklaringen niet het enige bewijsmiddel waren waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit kon volgen. Het Hof had ook de verklaring van de verdachte zelf en de aanwezigheid van relevante voorwerpen in een aan de verdachte bewoonde woning in de bewijsvoering betrokken.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring voldoende met redenen was omkleed en dat het beroep van de verdachte op overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase terecht was, wat leidde tot strafvermindering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd tot 228 dagen, en verwierp het beroep voor het overige.