ECLI:NL:HR:2006:AV2655

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C05/115HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen een besloten vennootschap en haar statutair directeur over nakoming van eerdere veroordeling in kort geding

In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen een besloten vennootschap en haar statutair directeur, waarbij de vennootschap is veroordeeld in kort geding. De directeur, aangeduid als eiser, heeft de vennootschap, aangeduid als verweerster, gedagvaard in kort geding om te voorkomen dat de vennootschap het vonnis van 1 mei 2002 zou executeren. De verweerster vorderde een verbod op de executie, met een dwangsom van € 2.000,-- per dag bij overtreding. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de verweerster afgewezen, wat leidde tot hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de eiser verboden om het eerdere vonnis te executeren, met een terugbetalingsbevel voor reeds geïncasseerde bedragen en veroordeling in proceskosten.

Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 12 mei 2006, waarbij de vice-president en de raadsheren de zaak in openbaar hebben behandeld.

Uitspraak

12 mei 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/115HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploot van 14 november 2002 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan [eiser] te verbieden om de executie van het vonnis van 1 mei 2002, zoals gewezen onder rolnummer KG 02/524, voort te zetten, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.000,-- voor iedere dag dat hij nalatig is om het in deze gevraagde verbod na te leven en [eiser] te veroordelen in de proceskosten.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 31 januari 2003 de vordering afgewezen en [verweerster] in de kosten van dit geding veroordeeld.
Tegen het vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Daarbij heeft zij haar eis gewijzigd en gevorderd voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiser] te verbieden om het eerder tussen partijen gewezen vonnis van 1 mei 2002 onder rolnummer KG 02/524 te executeren, primair in zijn geheel en subsidiair voor zover het dwangsommen betreft over de periode vanaf 6 mei 2002, althans 7 mei 2002;
2. [eiser] te bevelen al hetgeen zij bij de tenuitvoerlegging van genoemd vonnis van 1 mei 2002 reeds op of ten laste van haar mocht hebben geïncasseerd, binnen twee dagen na het arrest aan haar terug te betalen;
3. [eiser] te veroordelen om aan [verweerster] een dwangsom te betalen van € 1.000,-- voor iedere dag dat hij geheel of gedeeltelijk niet aan het arrest mocht voldoen, en
4. [eiser] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
Bij arrest van 21 december 2004 heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage van 31 januari 2003 vernietigd en, opnieuw rechtdoende:
- [eiser] verboden het eerder tussen partijen gewezen vonnis van 1 mei 2002, rolnummer KG 02/524, te executeren;
- [eiser] bevolen al hetgeen hij bij de tenuitvoerlegging van het genoemde vonnis van 1 mei 2002 reeds op of ten laste van [verweerster] mocht hebben geïncasseerd, binnen zeven dagen na betekening van dit arrest aan haar terug te betalen;
- [eiser] veroordeeld in de proceskosten van de gedingen in beide instanties;
- dit arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 2 maart 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 12 mei 2006.