ECLI:NL:HR:2006:AV2343
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Bewijs van opzet bij het afleggen van een valse verklaring onder ede in een strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede in een rechtszaak over de oppervlakte van een afdeling dierbenodigdheden in zijn winkel. De Hoge Raad oordeelde dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte opzet had om een valse verklaring af te leggen op het moment dat hij zijn verklaring deed. De Hoge Raad merkte op dat de videobeelden, die mogelijk pas na de verklaring van de verdachte aan hem waren getoond, niet uitsloten dat hij zich vergist had. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.
De zaak draait om de vraag of de verdachte opzettelijk een onjuiste verklaring heeft afgelegd over de omvang van de afdeling dierbenodigdheden in zijn winkel. De verdachte had verklaard dat deze afdeling 305 m² groot was, maar uit de bewijsmiddelen bleek dat dit niet het geval was. De Hoge Raad concludeerde dat de vaststelling van het Hof dat de verdachte opzettelijk de juiste omvang van zijn afdeling verhulde, onvoldoende bewijs bood voor de conclusie dat hij opzettelijk een valse verklaring had afgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de eerdere veroordeling niet in stand kon blijven en dat de zaak opnieuw moest worden behandeld door het Gerechtshof.