ECLI:NL:HR:2006:AV2338
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Conversie van primitieve aanslag als buitenlandse belastingplichtige in een navorderingsaanslag over het gehele jaar als binnenlandse belastingplichtige
In deze zaak gaat het om de conversie van een primitieve aanslag in een navorderingsaanslag voor de inkomstenbelasting van een buitenlandse belastingplichtige. De belanghebbende, die tot 1 oktober 1995 in Nederland woonde en op 1 juli 1997 vanuit de Nederlandse Antillen naar Nederland terugkeerde, ontving op 5 oktober 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. Deze aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 6.697.269. Na bezwaar van de belanghebbende werd de aanslag door de Inspecteur verminderd tot ƒ 6.328.308, met toepassing van een bijzonder tarief van 25% voor een bedrag van ƒ 6.000.000 en een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 11.470.
De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de aanslag verder verlaagde tot ƒ 6.142.480. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak, en de belanghebbende stelde incidenteel beroep in cassatie in. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof buiten de rechtsstrijd was getreden door te oordelen dat de termijn voor het opleggen van een primitieve aanslag was verstreken, terwijl dit niet in geschil was. De Hoge Raad verklaarde het principale beroep van de belanghebbende ongegrond, maar het incidentele beroep van de Staatssecretaris gegrond, en vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht.
De Hoge Raad concludeerde dat de Inspecteur geen nieuw feit nodig had voor het opleggen van de aanslag, aangezien er nog geen aanslag was opgelegd voor de inkomsten die de belanghebbende had genoten in de tweede helft van 1997. De zaak werd afgedaan zonder veroordeling in de proceskosten.