ECLI:NL:HR:2006:AV0187

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03088/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak gaat het om een herziening van een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 28 december 2004 een vonnis van de Rechtbank te Breda heeft bevestigd. De aanvrager, geboren in 1948 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het Hof had de aanvrager veroordeeld tot één week gevangenisstraf en de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf. De aanvrager heeft een verzoek tot herziening ingediend, waarbij hij stelt dat hij geen misdrijf of strafbare feiten heeft gepleegd.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering. Volgens artikel 457 Sv kan een herziening alleen worden gebaseerd op nieuwe feiten of omstandigheden die niet tijdens de eerdere zitting aan het licht zijn gekomen en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze feiten bekend waren geweest, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De Hoge Raad oordeelt dat de aanvrager in zijn verzoek niet voldoet aan deze voorwaarden, aangezien zijn stelling dat hij geen misdrijf heeft gepleegd niet steunt op feitelijke omstandigheden die voor herziening in aanmerking komen.

Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk. Dit arrest is uitgesproken op 17 januari 2006 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De uitspraak benadrukt het belang van feitelijke onderbouwing bij een verzoek tot herziening en de strikte eisen die daaraan worden gesteld.

Uitspraak

17 januari 2006
Strafkamer
nr. 03088/05 H
AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 december 2004, nummer 20-001952/04, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de strafoplegging, de strafmotivering en de beslissing ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging - bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Breda van 30 oktober 2003, waarbij de aanvrager is veroordeeld ter zake van "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht". Het Hof heeft de aanvrager veroordeeld tot één week gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Beoordeling van de aanvrage tot herziening
2.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijk-verklaring van een minder zware strafbepaling. Bedoelde omstandigheden moeten van feitelijke aard zijn.
2.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
2.3. Het in de aanvrage gestelde houdt in de kern niet meer in dan dat de aanvrager "geen misdrijf of strafbare feit(en)" heeft gepleegd en behelst niet een beroep op een feitelijke omstandigheid als hiervoor bedoeld. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 17 januari 2006.