ECLI:NL:HR:2006:AV0187
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
In deze zaak gaat het om een herziening van een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 28 december 2004 een vonnis van de Rechtbank te Breda heeft bevestigd. De aanvrager, geboren in 1948 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het Hof had de aanvrager veroordeeld tot één week gevangenisstraf en de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf. De aanvrager heeft een verzoek tot herziening ingediend, waarbij hij stelt dat hij geen misdrijf of strafbare feiten heeft gepleegd.
De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering. Volgens artikel 457 Sv kan een herziening alleen worden gebaseerd op nieuwe feiten of omstandigheden die niet tijdens de eerdere zitting aan het licht zijn gekomen en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze feiten bekend waren geweest, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De Hoge Raad oordeelt dat de aanvrager in zijn verzoek niet voldoet aan deze voorwaarden, aangezien zijn stelling dat hij geen misdrijf heeft gepleegd niet steunt op feitelijke omstandigheden die voor herziening in aanmerking komen.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk. Dit arrest is uitgesproken op 17 januari 2006 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De uitspraak benadrukt het belang van feitelijke onderbouwing bij een verzoek tot herziening en de strikte eisen die daaraan worden gesteld.