ECLI:NL:RBSHE:2008:BC4003

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1962
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsuitkering voor minderjarige met buitenlandse vader en Nederlandse moeder

In deze zaak gaat het om een minderjarige eiseres, geboren op [...] 2003, die een bijstandsuitkering heeft aangevraagd op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Eiseres woont bij haar Ghanese vader, die niet in zijn onderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft de hoogte van de bijstandsuitkering in geschil. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 januari 2006, waarin werd bepaald dat bijstandsverlening aan minderjarigen moet worden afgestemd op hun individuele omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de gemeente Eindhoven de bijstandsuitkering ten onrechte heeft vastgesteld op het verschil tussen de norm voor een alleenstaande ouder en die voor een alleenstaande. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente in dit geval ook de woonlasten van eiseres moet vergoeden, aangezien haar vader geen inkomsten heeft en de huur niet kan betalen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de bijstandsuitkering en het bestreden besluit vernietigd. De gemeente is verplicht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,00, en het griffierecht van € 39,00.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/1962
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2008
inzake
[eiseres],
eiseres,
wettelijk vertegenwoordigd door haar vader [vader],
te Eindhoven,
gemachtigde mr. F.W. Verweij,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
gemachtigde drs. E.M. Vrijsen.
Procesverloop
Op 11 april 2006 heeft [vader] namens eiseres (geboren op [...] 2003) een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) aangevraagd.
Op 5 september 2006 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op voornoemde aanvraag. Diezelfde datum heeft eiseres tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij besluit van 8 september 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen onder de motivering dat aan minderjarigen geen bijstand wordt verleend en er geen dringende redenen zijn geconstateerd die een afwijking daarop rechtvaardigen.
Bij uitspraak van 29 september 2006 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat per 18 september 2006 aan eiseres bijstand wordt verleend ter hoogte van het verschil tussen het normbedrag voor een alleenstaande ouder en dat voor een alleenstaande zoals genoemd in artikel 21 van de WWB, tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
Bij besluit van 1 mei 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar, gericht tegen het besluit van 8 september 2006 heeft verweerder gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Eiseres is vanaf 18 september 2006 een bijstandsuitkering toegekend. De hoogte van deze uitkering heeft verweerder conform voornoemde voorlopige voorziening vastgesteld.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 januari 2008, waar eiseres is verschenen vergezeld van haar vader en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt voorop dat verweerder het bezwaar van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder heeft alsnog op 8 september 2006 een reëel besluit genomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op dit reële besluit niet anders worden geconcludeerd dan dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van haar bezwaar (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 juni 2005, www.rechtspraak.nl, LJN: AT7364). Verweerder heeft het bezwaar van eiseres overeenkomstig de systematiek van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. In verband met de namens eiseres ter zitting naar voren gebrachte grief dat verweerder een bezwaar als dit wel erg gemakkelijk naast zich neer kan leggen, wijst de rechtbank op de door verweerder toegekende proceskostenvergoeding van € 80,50. Met deze vergoeding is verweerder op juiste wijze tegemoetgekomen aan het feit dat eiseres terecht bezwaar heeft gemaakt. Het beroep van eiseres voor zover dit is gericht tegen dit onderdeel van het besluit dient ongegrond te worden verklaard.
2. Vervolgens komt de rechtbank toe aan het beroep van eiseres, voor zover dat ziet op het door verweerder vastgestelde recht op bijstand.
3. Daarbij gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
4. De vader van eiseres heeft de Ghanese nationaliteit en is in 1999 Nederland ingereisd alwaar hij een asielstatus heeft aangevraagd. De dienaangaande gevoerde procedure heeft (nog) niet tot het door hem gewenste resultaat geleid. Eiseres is in Nederland geboren en heeft de Nederlandse nationaliteit. Wegens psychische problemen is de moeder van eiseres niet in staat om voor haar dochter (financieel) te zorgen. Eiseres en haar vader hebben geruime tijd onderdak gekregen bij de tante van eiseres, [tante]. Deze tante is per 18 september 2006 verhuisd en sedert die tijd wonen eiseres en haar vader in een huurwoning. De vader is niet in staat de woonlasten te betalen of anderszins in het onderhoud van eiseres te voorzien.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aangenomen dat per 18 september 2006 sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Gelet hierop heeft verweerder, in afwijking van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB genoemde uitsluitinggrond, eiseres per die datum een WWB-uitkering toegekend. De hoogte van deze uitkering heeft verweerder vastgesteld op het verschil tussen de norm voor een alleenstaande ouder en een alleenstaande.
6. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Zij voert – kort samengevat - het volgende aan. Eiseres acht het onjuist en onrechtmatig dat verweerder slechts bijstand verstrekt ter hoogte van het verschil tussen het normbedrag voor een alleenstaande ouder en dat voor een alleenstaande. Naar de thans geldende normbedragen bedraagt dit verschil slechts € 57,51 per week. Eiseres acht dit bedrag volstrekt onvoldoende om de kosten van kleding, voedsel en huisvesting te dekken. Volgens eiseres handelt verweerder in strijd met het afstemmingsvereiste zoals dat is neergelegd in artikel 18, eerste lid, van de WWB. Verweerder dient aan de hand van de individuele omstandigheden van eiseres en mede gelet op artikel 27, derde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), te bezien welk bedrag aan bijstand hier is aangewezen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres eerst met ingang van 18 september 2006 recht heeft op een bijstandsuitkering. De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder de hoogte van deze uitkering terecht heeft vastgesteld op het verschil tussen de norm voor een alleenstaande ouder en een alleenstaande.
9. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2006 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: AV0197). Daarin is ten aanzien van twee minderjarigen met een andere dan de Nederlandse nationaliteit overwogen dat het wat de hoogte van de bijstand betreft voor de hand ligt dat aansluiting wordt gezocht bij de norm voor alleenstaanden van 18, 19 en 20 jaar als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Daarbij overwoog de CRvB verder dat verweerder, gelet op het in artikel 18, eerste lid, van de WWB neergelegde afstemmingsvereiste, aan de hand van de individuele omstandigheden van de minderjarigen en mede gelet op artikel 27, derde lid, van het IVRK, diende te bezien welk bedrag aan bijstand is aangewezen. Hoewel deze uitspraak betrekking had op minderjarigen met een andere dan de Nederlandse nationaliteit, is de daarin opgenomen norm naar het oordeel van de rechtbank evenzeer van toepassing in het onderhavige geval. Immers, niet valt in te zien waarom voor een minderjarige met de Nederlandse nationaliteit een andere norm dient te gelden dan voor een minderjarige met een andere nationaliteit. Uit voornoemde uitspraak van de CRvB begrijpt de rechtbank dan ook dat de in zijn eerdere jurisprudentie neergelegde norm voor minderjarigen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2000, www.rechtspraak.nl, LJN: ZB8733) is verlaten en dat thans - voor zowel Nederlandse als niet-Nederlandse minderjarigen - de hiervoor omschreven norm bepalend is.
10. Op grond van bovenstaande overwegingen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, voor zover dit is gericht tegen de hoogte van de bijstand. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het bovenstaande.
11. Ten aanzien van dat nieuw te nemen besluit op bezwaar, overweegt de rechtbank het volgende.
12. Zoals uit het voorgaande blijkt zal verweerder toepassing moeten geven aan het afstemmingsvereiste. In dat kader overweegt de rechtbank dat verweerder in ieder geval tot vergoeding van de woonlasten van eiseres zal moeten overgaan. Dat, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft gesteld, hierin reeds is voorzien nu eiseres bij haar vader woont, volgt de rechtbank niet. Gebleken is immers dat de vader van eiseres geen inkomsten heeft en daarom de huur niet kan voldoen. In de enkele, ter zitting gebleken, omstandigheid dat derden uit coulanceoverwegingen eiseres en haar vader (vooralsnog) niet op straat zetten ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat daarmee in de woonkosten van eiseres is voorzien.
13. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
14. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Eindhoven aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00 dient te worden vergoed.
15. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen het besluit op bezwaar voor zover daarbij het bezwaar van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen het besluit op bezwaar voor wat betreft het door verweerder vastgestelde recht op bijstand;
- vernietigt het bestreden besluit op bezwaar in zoverre;
- bepaalt dat verweerder in zoverre een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast de gemeente Eindhoven aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de gemeente Eindhoven aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2008.
?
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: