ECLI:NL:HR:2006:AU8894

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00410/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging in verband met onbegrijpelijke strafmotivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'De IJssel', was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder overtredingen van de Opiumwet. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De verdediging stelde dat de strafmotivering van het Hof ontoereikend was, omdat het Hof ten onrechte had overwogen dat de verdachte eerder was veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet. De Hoge Raad oordeelde dat het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, waar het Hof op baseerde, aangaf dat de verdachte voor dit feit was vrijgesproken. Dit leidde tot de conclusie dat de strafmotivering van het Hof onbegrijpelijk was. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling van de straf.

Uitspraak

7 februari 2006
Strafkamer
nr. 00410/05
LR/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 september 2004, nummer 22/003174-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1943 te [geboorteplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 4 februari 2004 - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod", 2. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en 3. "diefstal" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.C.M. Welten, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft op 20 december 2005 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het op 4 januari 2006 ingekomen schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2.3. Op 17 januari 2006 heeft de Advocaat-Generaal aanvullend geconcludeerd. Deze aanvullende conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt er onder meer over dat de strafmotivering ontoereikend is omdat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.
3.2. De strafmotivering van het Hof houdt onder meer in:
"Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 augustus 2004, eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten waaronder eenmaal ter zake van overtreding van de Opiumwet, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen."
3.3. Bedoeld uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister bevindt zich bij de stukken van het geding. Dit uittreksel behelst onder het kopje "gegevens betreffende afgedane rechtbankzaken" één zaak betreffende de Opiumwet. Bedoeld uittreksel houdt evenwel tevens in dat de verdachte voor dit feit is vrijgesproken. De hiervoor onder 3.2 weergegeven overweging van het Hof is daarom onbegrijpelijk.
3.4. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 7 februari 2006.