ECLI:NL:HR:2006:AU7125

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00798/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbedachte raad bij moord met psychotisch depressief ziektebeeld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Joegoslavië in 1973, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Nieuw-Vosseveld' te Vught. Hij was veroordeeld voor de moord op zijn echtgenote, gepleegd in de nacht van 29 op 30 oktober 2003 in Roermond. De verdachte leed aan een psychotisch depressief ziektebeeld, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van zijn handelen. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte raad handelde, ondanks zijn geestelijke toestand. Dit oordeel was gebaseerd op de tijd die de verdachte had om na te denken over zijn daad, wat volgens het Hof niet in strijd was met zijn psychische aandoening.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de bewezenverklaring van voorbedachte raad niet in strijd was met de rechtsopvatting. De verdachte had tijd gehad om na te denken over zijn beslissing om zijn vrouw te doden, wat impliceert dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn daad. De Hoge Raad verwierp de middelen van cassatie die door de verdediging waren ingediend, waaronder de stelling dat de verdachte niet in staat was om de draagwijdte van zijn handelen te begrijpen. De deskundigen waren het erover eens dat de verdachte niet volledig stuurloos was en nog enige controle had over zijn gedrag.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte tot acht jaar gevangenisstraf, zoals eerder opgelegd door het Hof, en de verbeurdverklaring van bepaalde goederen. De zaak benadrukt de complexiteit van het rechtssysteem in gevallen waar geestelijke gezondheid een rol speelt in de beoordeling van strafbaarheid en de toepassing van voorbedachte raad.

Uitspraak

10 januari 2006
Strafkamer
nr. 00798/05
PB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 december 2004, nummer 20/001860-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Nieuw-Vosseveld" te Vught.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de strafoplegging - bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 6 april 2004, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van "moord". Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf met verbeurdverklaring als in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.M. Houben, advocaat te Roermond, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en in rustig overleg.
3.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 29 oktober 2003 tot en met 30 oktober 2003 in de gemeente Roermond, opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn echtgenote) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg deze [slachtoffer] met een mes in het hoofd en de hals en de nek en de schouders en de rug en de rechterflank te steken en/of te snijden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
3.3. De bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende door het Hof als bewijsmiddel gebezigde proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb mijn vrouw vermoord. Dit is gebeurd in de nacht van 29 op 30 oktober 2003. Ik heb ruzie gemaakt met mijn vrouw. Ik heb toen besloten haar dood te maken en heb toen een mes gepakt. Dit mes is een zakmes met een wit handvat. Het is een uitklapmes. Dit mes lag boven op de kast in de woonkamer. Op het moment dat ik het mes van de kast pakte, was het dicht. Ik heb het mes in mijn rechter broekzak gestoken, nadat ik het geopend had. Ik heb het mes opengeklapt terwijl ik mij nog in de woonkamer bevond. Ik ben direct daarna via de hal en de trap naar de bovenverdieping gegaan en ben naar onze slaapkamer gelopen. Mijn vrouw lag in bed. Zij kwam iets overeind. Ik vroeg haar waarom zij nog niet sliep. Ik heb vervolgens het licht op de overloop uitgemaakt. Ik heb het licht uitgedaan, omdat ik mijn vrouw wilde doodmaken. Ik sprong op het bed, boven op haar en ik heb haar met een mes gestoken.
Het mes heb ik, toen ik op de overloop het licht uit deed, met mijn rechterhand uit mijn broekzak gepakt. Toen ik boven op mijn vrouw sprong, had ik het mes nog steeds in mijn rechterhand. Ik heb mijn rechterhand opgeheven tot boven mijn hoofd. Ik heb haar toen opzettelijk met het mes overal gestoken. Ik heb haar meerdere keren met dat mes gestoken. Ik heb haar in de buik en in de nek gestoken. Voor het steken had ik de dekens van haar afgetrokken. Bij het steken heeft mijn vrouw geschreeuwd en heeft mij proberen tegen te houden door met haar handen tegen mijn lijf proberen te duwen. Ik stopte met steken omdat ik zag dat mijn vrouw dood was. Zij praatte en bewoog niet meer."
3.4. Het Hof heeft een ter terechtzitting gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsman is aangevoerd dat de gemoedstoestand waarin verdachte zich bevond - de deskundigen spreken over "een depressie met psychotische kenmerken (waanvorming met ontrouw als thema)" en een "psychotisch depressief ziektebeeld" - onverenigbaar is met het hem in de tenlastelegging verweten "kalm beraad en rustig overleg".
Het hof verwerpt dit verweer. Het "kalm beraad en rustig overleg", vereist voor voorbedachte raad, vormt een tegenstelling tot het handelen dat voortkomt uit een ogenblikkelijke heftige gemoedsbeweging die de dader brengt tot de (vrijwel) onmiddellijk daaropvolgende daad.
Uit datgene wat verdachte gedaan en gedacht heeft nadat hij beneden in de huiskamer het besluit had genomen om zijn vrouw [slachtoffer] te doden - het nemen van het mes, het openen daarvan waarna hij het in zijn broekzak stak, het opgaan van de trap, het uitdoen van het licht voordat hij het mes weer ter hand nam en de slaapkamer binnen is gegaan en zijn vrouw met dat mes heeft gedood - kan worden afgeleid dat het doden van zijn vrouw niet het gevolg is geweest van een dergelijke ogenblikkelijke heftige gemoedsbeweging, maar van een, zij het betrekkelijk kort daarvoor, genomen besluit en dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de betekenis en gevolgen van zijn daad.
Een dergelijke voorbedachte raad gericht op de dood van zijn vrouw is te verenigen met een psychotisch depressief ziektebeeld en de daarmee gepaard gaande ontrouwwaan jegens zijn echtgenote. Een dergelijk ziektebeeld sluit immers niet uit het in kalm beraad en rustig overleg beramen en ten uitvoer brengen van een plan om een ander te doden, zoals in casu is geschied.
Voorzover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat er bij verdachte sprake was van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken (...) wordt ook dit verweer verworpen. Dit betoog vindt geen steun in de door de beide deskundigen uitgebrachte rapporten. H.L.C. Morre, psychiater, stelt dat de gedragingen en gedragskeuzen van betrokkene ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde in sterke mate werden bepaald door de psychotische depressie waaraan verdachte leed, maar dat verdachte niet volledig stuurloos was en dat hij nog beschikte over een deel van de hem ter beschikking staande sturingsmogelijkheden voor zijn gedrag. Ten aanzien van deze conclusie bestond, zoals kan worden afgeleid uit diens rapport, overeenstemming met C. Clarijs, psycholoog. Ook kan uit de omstandigheid dat verdachte op 30 oktober 2003 om 01.10 uur - kort na het plegen van het feit - zelf de politie heeft verwittigd "dat hij zijn vrouw had vermoord met een mes" worden afgeleid dat hij inzicht had in de ernst van wat hij gedaan had en het verboden karakter daarvan."
3.5. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat sprake is van voorbedachte raad omdat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit om zijn vrouw te doden, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook in het licht van de in de toelichting op het middel aangehaalde verklaringen van de verdachte en van de getuige-deskundige H.L.C. Morre, niet onbegrijpelijk is.
3.6. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 10 januari 2006.