Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000732-10
Uitspraak d.d.: 30 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 22 februari 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
thans verblijvende in [gemeenteverblijfplaats].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging, en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd het arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. N.A Heidanus, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen nu de raadsman in hoger beroep vrijspraak heeft bepleit en in het vonnis waarvan beroep met een opgave van bewijsmiddelen is volstaan. Dit laatste op goede gronden overigens, aangezien de verdachte het bewezen verklaarde in eerste aanleg heeft bekend.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 23 februari 2009, te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde], met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hals/nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de in het vonnis van de rechtbank aangehaalde bewijsmiddelen, aangevuld met de gaaf bekennende verklaring van de verdachte zoals hij deze ter terechtzitting van het hof van 16 mei 2011 heeft afgelegd, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Opmerking verdient dat de verdachte zijn verklaring in het geding in hoger beroep feitelijk niet heeft gewijzigd ten opzichte van die afgelegd in het geding in eerste aanleg. Het pleidooi van de raadsman strekkend tot vrijspraak vindt zijn grond in een juridische waardering van de door de verdachte beschreven feitelijke gang van zaken en bestaat er met name in dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het bestanddeel 'voorbedachte raad' -en dus van het misdrijf moord- nu de verdachte als gevolg van zijn zeer slechte psychische conditie niet in staat was tot kalm en rustig beraad.
Het verweer van de raadsman betreffende het ontbreken van voorbedachte raad wordt verworpen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor het bewijs van voorbedachte raad is slechts vereist dat komt vast te staan dat de verdachte de tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Uit de bewijsmiddelen moet worden opgemaakt dat de verdachte reeds geruime tijd rondliep met het weloverwogen voornemen om ter ontlading van door hem ervaren innerlijke spanning iemand ernstig letsel toe te brengen met een mes, dat hij op 23 februari 2009 ter uitvoering van dat voornemen en bewapend met een mes zich naar een bewust gekozen locatie heeft begeven en daar vervolgens zijn voornemen ten aanzien van een bewust gekozen slachtoffer tot uitvoering heeft gebracht. In deze gang van zaken ligt besloten dat de verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden overeenkomstig het hiervoor bedoeld criterium. Van handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is geen sprake geweest. Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat de verdachte zich daadwerkelijk ook heeft beraden in de hiervoor bedoelde zin maar niettemin het feit heeft begaan.
In zoverre vindt de stelling van de raadsman dat de verdachte wegens een slechte psychische conditie tot beraad niet in staat zou zijn geweest dan ook geen bevestiging in hetgeen de verdachte hieromtrent zelf naar voren heeft gebracht. De raadsman kan worden toegegeven dat er met de psyche wel het nodige aan de hand was, in dier voege dat de gedragsdeskundigen van het Pieter Baan Centrum tot de conclusie komen dat de verdachte, wegens het bestaan van een stoornis, voor het tenlastelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hieruit maakt het hof op dat ook deze deskundigen vanuit gedragskundig oogpunt de verdachte tot een relevante mate van beraad in de hiervoor bedoelde zin in staat achten. Tot slot overweegt het hof dat, waar het de juridische normering betreft, uit de jurisprudentie valt op te maken dat de Hoge Raad het bestaan van een psychische stoornis met 'voorbedachte raad' niet onverenigbaar acht (vgl. HR 10 januari 2006, LJN AU7125, HR 5 februari 2008, LJN BB4959).
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 23 februari 2009, te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde], met een mes in zijn hals/nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft gelet op het PBC-advies van de gedragsdeskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] d.d. 9 juli 2009 en hetgeen de getuige-deskundige [deskundige 2] hieromtrent ter terechtzitting van het hof heeft verklaard. Het rapport houdt onder meer als conclusie in, zakelijk weergegeven, dat verdachte aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een autisme spectrum stoornis, te weten de stoornis van Asperger, lijdt en dat hij ten gevolge van die stoornis sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Ter zitting van het hof handhaafde [deskundige 2] zijn standpunt zoals vermeld in voornoemd advies.
Het hof neemt voornoemde conclusie van de rapporteurs over en maakt die tot de zijne.
Nu niet is gebleken dat verdachte het bewezen verklaarde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 23 februari 2009 schuldig gemaakt aan poging tot moord, door een willekeurig persoon, zonder enige aanleiding, met een mes in de hals/nek te steken. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens hulpeloos achtergelaten. Door de hulpverlening van een toevallig passerende buschauffeur en ambulance heeft het slachtoffer de aanslag ternauwernood overleefd.
Het feit is een zeer ernstig delict en heeft verstrekkende gevolgen gehad voor het slachtoffer. Naast fysieke gevolgen heeft het incident ook geleid tot psychische problemen.
Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring heeft het slachtoffer weken in het ziekenhuis gelegen waar hij aan zijn verwondingen is geopereerd. Hij heeft een litteken van 25 centimeter in de hals en spreekt met een hese stem, wat een grote belemmering vormt in zijn dagelijks werk. Het slachtoffer voelt zich bovendien op straat nog steeds angstig.
Verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Een delict als het onderhavige heeft een schokkend karakter voor de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Blijkens een uittreksel justitiële documentatie d.d. 7 maart 2011 is verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit veroordeeld.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter zitting zijn gebleken en de rapportages over de persoon van verdachte.
In het eerder vermelde PBC-advies van de gedragsdeskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] d.d. 9 juli 2009 wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met dit advies.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat - gelet op voornoemd advies - bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en dat hij ter beschikking moet worden gesteld, omdat het bewezen en strafbaar verklaarde delict een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, alsmede de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist.
Daarnaast sluit het hof zich bij het oordeel van de rechtbank aan dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen verpleging van verdachte van overheidswege eist om de in het vonnis genoemde redenen.
Daarmee wijkt het hof af van hetgeen de raadsman, de advocaat-generaal en de getuige-deskundige [deskundige 2] ter terechtzitting van het hof hebben bepleit.
Hieromtrent overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt een zeer ernstig en vooral bizar feit. Aan de uitvoering van dit feit is een periode van tenminste meerdere dagen voorafgegaan waarin de verdachte, zich bewust van de absurditeit van zijn plan, heeft gewikt en gewogen, maar waarin hij kennelijk niet bij machte was zichzelf een halt toe te roepen of op een adequate wijze hulp te vragen. Dit laatste in weerwil van het feit dat hij inmiddels in behandeling was bij een psycholoog. De gedragsdeskundigen die in deze strafzaak hebben gerapporteerd zijn van mening dat de verdachte voor het tenlastelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht en classificeren het recidiverisico als matig tot hoog.
Uit de Referentienota, gevoegd bij het rapport 'TBS, een bijzondere maatregel'(Ministerie van Justitie 1991) blijkt dat de TBS met voorwaarden is voorbehouden aan personen die niet te gevaarlijk zijn, een niet te ernstig misdrijf hebben begaan en een betrouwbare bereidheid tot medewerking tonen. Het hof wil aannemen dat de verdachte aan de laatste voorwaarde voldoet, aan de eerste en tweede voldoet hij niet. Per 1 september 2010 is de regeling van de TBS met voorwaarden door middel van een wetswijziging aangepast. Ofschoon uit de Memorie van Toelichting valt op te maken dat deze wijziging mede ten doel heeft de instroom in de TBS met dwangverpleging te beperken, vindt het hof in de parlementaire geschiedenis geen aanknopingspunten die erop wijzen dat de in de aangehaalde Referentienota vermelde criteria hun gelding hebben verloren. Die criteria betrekt het hof dan ook in zijn afweging.
Die afweging leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 9.649,57. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 45, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 9.649,57 (negenduizend zeshonderdnegenenveertig euro en zevenenvijftig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 9.649,57 (negenduizend zeshonderdnegenenveertig euro en zevenenvijftig cent) , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 83 (drieëntachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van K.J. Reinke, griffier,
en op 30 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J. Rietveld is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.