ECLI:NL:HR:2006:AS4122
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.W. van den Berge
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Vrijstelling voor diensten door lijkbezorgers in het belastingrecht
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 4911 en werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. De belanghebbende, die zich bezighoudt met het organiseren en leiden van uitvaartplechtigheden, ging in beroep bij het Gerechtshof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft in deze zaak de vraag behandeld of de door de belanghebbende verrichte werkzaamheden onder de vrijstelling voor diensten door lijkbezorgers vallen, zoals opgenomen in artikel 11, lid 1, letter h van de Wet op de omzetbelasting 1968. De Hoge Raad oordeelt dat de werkzaamheden van de belanghebbende, die zich beperken tot het organiseren en leiden van uitvaartplechtigheden, wel degelijk behoren tot de diensten die kenmerkend en essentieel zijn voor de diensten die door een lijkbezorger worden verricht. Dit oordeel is in cassatie niet bestreden.
De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur, en vermindert de naheffingsaanslag tot ƒ 101,- (€ 45,83). Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van de belanghebbende. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en de Hoge Raad kan de zaak afdoen zonder verdere feitelijke onderzoeken.