ECLI:NL:HR:2006:AQ7098
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- C.A. Streefkerk
- C. Schaap
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van aanslagen in het recht van successie en de woonplaatsfictie in relatie tot EG-recht
In deze zaak gaat het om de verkrijging uit de nalatenschap van A, die op 9 december 1997 is overleden. De belanghebbenden, die in Nederland wonen, hebben elk een deel van de nalatenschap verkregen, die voornamelijk uit in België belegd vermogen bestaat. De Nederlandse belastingdienst heeft hen aanslagen in het recht van successie opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur zijn verminderd. De belanghebbenden hebben hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat hun beroep gegrond verklaarde en de aanslagen vernietigde. De Staatssecretaris van Financiën heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat de woonplaatsfictie van artikel 3, lid 1, van de Successiewet 1956 in strijd is met het Europese recht. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd dat de bepaling geen beperking vormt van het kapitaalverkeer, maar de Hoge Raad volgt deze conclusie niet. De Hoge Raad stelt vast dat de regeling niet discrimineert en dat de belastingheffing in Nederland niet zwaarder is dan in België, omdat het Belgische successierecht in mindering wordt gebracht op de Nederlandse aanslagen.
De Hoge Raad verklaart het incidentele beroep van de belanghebbenden ongegrond en het principale beroep van de Staatssecretaris gegrond. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en de zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de kosten van het geding moet worden toegekend aan de belanghebbenden.