ECLI:NL:HR:2005:AU7498
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep in Bopz-zaak betreffende ontvankelijkheid en overschrijding van beroepstermijn
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van verzoeker, die in de G.G.Z. Drenthe verbleef. De Officier van Justitie in Zwolle had op 30 juni 2005 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor een voorlopige machtiging tot voortduren van het verblijf van verzoeker. De rechtbank te Zwolle verleende op 7 juli 2005 deze machtiging voor zes maanden, tot uiterlijk 7 januari 2006. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.E.M. Later, heeft op 12 oktober 2005 cassatieberoep ingesteld, maar dit verzoekschrift werd pas op 14 oktober 2005 officieel ingediend.
De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. Volgens artikel 426 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan tegen beschikkingen op rekest binnen drie maanden beroep in cassatie worden ingesteld. In dit geval verstreek de cassatietermijn op 7 oktober 2005, waardoor het cassatieberoep van verzoeker te laat was ingediend. De Hoge Raad concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn beroep.
De beslissing werd op 23 december 2005 openbaar uitgesproken door de raadsheren H.A.M. Aaftink, P.C. Kop, J.C. van Oven en E.J. Numann. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer was dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard, wat uiteindelijk ook door de Hoge Raad werd bevestigd.