ECLI:NL:HR:2005:AU6372
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Ontnemingszaak met niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens niet voldoen aan eisen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2005 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij de betrokkene, geboren in 1970 en wonende te [woonplaats], in cassatie ging tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. Het Gerechtshof had op 22 april 2004 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld, waarbij de betrokkene de verplichting was opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.441,02. De betrokkene heeft een schriftuur ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze niet voldeed aan de eisen die aan een cassatiemiddel worden gesteld. De klachten in de schriftuur richtten zich tegen tussenbeslissingen van het Hof en niet tegen de beslissing in de ontnemingszaak zelf. Hierdoor was er geen sprake van een klacht over de schending van een rechtsregel of verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak had gedaan.
De Hoge Raad concludeerde dat de betrokkene niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend, waardoor niet was voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidde tot de beslissing dat de betrokkene niet-ontvankelijk werd verklaard in het beroep. De Advocaat-Generaal Machielse had eerder geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, wat door de Hoge Raad werd bevestigd. Het arrest is uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in aanwezigheid van waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.