ECLI:NL:HR:2005:AU4125
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis wegens geestelijke stoornis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank te Rotterdam. De aanvrager, veroordeeld voor bedreiging met een misdrijf tegen het leven, had een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd gekregen, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 180 uren. De aanvrage tot herziening was ingediend door mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, en berustte op de stelling dat de aanvrager ten tijde van het bewezenverklaarde feit leed aan een geestelijke stoornis, waardoor het feit hem niet kon worden toegerekend.
De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage aan de hand van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening mogelijk is op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces. De aanvrager stelde dat, indien de rechter destijds op de hoogte was geweest van zijn geestelijke toestand, dit zou hebben geleid tot een andere uitspraak. De Hoge Raad concludeerde echter dat uit de overgelegde stukken niet kon worden afgeleid dat de aanvrager ten tijde van het feit al leed aan de gestelde stoornis.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was, omdat er geen overtuigende bewijsstukken waren die de stelling van de aanvrager onderbouwden. De Hoge Raad wees de aanvrage tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president F.H. Koster, samen met raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, en uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.