ECLI:NL:HR:2005:AU2716

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03676/04 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van cassatie inzake Tijdelijke regeling landelijke vervoersbeperkingen mond- en klauwzeer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door de Economische Politierechter veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,- subsidiair 24 dagen hechtenis wegens overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 17 (oud) van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren. De verdachte stelde in cassatie dat de Tijdelijke regeling landelijke vervoersbeperkingen mond- en klauwzeer 2001 II ten tijde van het feit nog niet van kracht was, omdat deze regeling op 30 maart 2001 slechts aan de media was bekendgemaakt en niet op een behoorlijke wijze was gepubliceerd.

De Hoge Raad heeft het middel verworpen en verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad oordeelde dat de bekendmaking van de regeling conform artikel 31 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren heeft plaatsgevonden en dat deze bekendmaking niet in strijd is met de Grondwet of de Bekendmakingswet. Bovendien was er al een algemeen verbod tot het niet emissie-arm aanwenden van mest van toepassing, dat vóór de inwerkingtreding van de onderhavige regeling was gepubliceerd. De Hoge Raad concludeerde dat het verbod tijdig en behoorlijk bekendgemaakt was, waardoor het beroep in cassatie niet kon slagen.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere oordelen van het Hof en de Economische Politierechter, en onderstreept het belang van de juiste bekendmaking van regelgeving in het kader van de gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De beslissing van de Hoge Raad is definitief en het beroep is verworpen.

Uitspraak

8 november 2005
Strafkamer
nr. 03676/04 E
AGJ/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 24 september 2004, nummer 22/002764-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 5 november 2002 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 17 (oud) van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren" veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,- subsidiair 24 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat de Tijdelijke regeling landelijke vervoersbeperkingen mond- en klauwzeer 2001 II (Stcrt. 4 april 2001, nr. 67, p. 16), ten tijde van het feit nog niet van kracht was, omdat de regeling op 30 maart 2001, voorafgaand aan plaatsing in de Staatscourant, slechts was bekendgemaakt aan de media en dit niet kan gelden als een behoorlijke wijze van bekendmaking.
3.2. Het middel faalt op de gronden als in de conclusie van de Advocaat-Generaal vermeld (vgl. HR 8 januari 2002, LJN AD5579).
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 8 november 2005.