ECLI:NL:HR:2005:AU2248
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechter-commissaris bij hoger beroep en de behandeling van verzoeken tot nader onderzoek
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de vraag of de omstandigheid dat een onderzoek op basis van artikel 411a van het Wetboek van Strafvordering is verzocht, in de weg staat aan de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte, geboren in Groot-Brittannië in 1942, had bij zijn raadsman verzocht om nader onderzoek door de Rechter-Commissaris, maar het Hof heeft deze verzoeken afgewezen tijdens de inhoudelijke behandeling op 27 juli 2004. De Hoge Raad oordeelt dat de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de bevoegdheid van de Rechter-Commissaris om nader onderzoek te verrichten doet vervallen. De vraag of nader onderzoek nodig is, ligt louter ter beoordeling van de zittingsrechter. De Hoge Raad concludeert dat de wetgever met artikel 411a Sv heeft beoogd een eenvoudige procedure te creëren voor onderzoekshandelingen voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kan leiden. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand.