ECLI:NL:HR:2005:AU0871

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38567
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimenreeks en boete bij niet-tijdige aangifte vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een boetebeschikking voor het jaar 1998. De belanghebbende kreeg gelijktijdig met de vaststelling van een aanslag in de vennootschapsbelasting een boete van ƒ 1250 opgelegd wegens niet-tijdige aangifte. Na bezwaar tegen de boetebeschikking handhaafde de Inspecteur deze. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof, evenals die van de Inspecteur, vernietigd. De boete werd verminderd tot ƒ 250 (€ 113,45). Tevens werd de Staat gelast om de belanghebbende te vergoeden voor de griffiekosten, die in totaal ƒ 1170,61 (€ 531,20) bedroegen. De Hoge Raad oordeelde dat de stelling van de belanghebbende, dat zij niet was meegedeeld dat zij had verzuimd tijdig aangifte te doen, door de Inspecteur niet was weersproken. Dit leidde tot de conclusie dat de gestelde verzuimen niet aan de belanghebbende waren meegedeeld, waardoor het verzuim in 1998 als een eerste verzuim werd aangemerkt.

De Hoge Raad oordeelde verder dat de overige klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 12 augustus 2005 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 38.567
12 augustus 2005
PV
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 augustus 2002, nr. 00/02059, betreffende na te melden boetebeschikking.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 gelijktijdig met de vaststelling van een aanslag in de vennootschapsbelasting een boete van ƒ 1250 wegens niet-tijdige aangifte opgelegd. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat haar met betrekking tot de jaren 1994, 1995 en 1996 niet is meegedeeld dat zij had verzuimd tijdig aangifte te doen. Het Hof heeft deze stelling ten onrechte niet behandeld. De klachten slagen in zoverre. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven.
3.2. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Nu de stukken van het geding uitwijzen dat de Inspecteur voormelde stelling van belanghebbende niet heeft weersproken, kan de conclusie in deze zaak geen andere zijn dan dat de gestelde verzuimen niet aan belanghebbende zijn meegedeeld. Voorts staat vast dat belanghebbende over voormelde jaren geen verhogingen zijn opgelegd. Het in het onderhavige jaar door belanghebbende begane verzuim moet mitsdien als een eerste verzuim in de zin van § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 worden aangemerkt (vgl. HR 13 augustus 2004, nr. 37804, BNB 2005/41).
3.3. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de boete tot op een bedrag van ƒ 250 (€ 113,45), en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 327, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrag van ƒ 450, derhalve in totaal ƒ 1170,61 (€ 531,20).
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2005.