ECLI:NL:HR:2005:AT8790
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voorlopige machtiging tot gedwongen opname in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van verzoekster, die in een psychiatrisch ziekenhuis gedwongen is opgenomen op basis van een voorlopige machtiging. De Officier van Justitie in het arrondissement Zutphen had op 22 april 2005 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor deze voorlopige machtiging, waarbij een geneeskundige verklaring van een psychiater was overgelegd. De rechtbank heeft verzoekster op 3 mei 2005 gehoord, bijgestaan door haar advocaat, echtgenoot en een arts. Op 11 mei 2005 verleende de rechtbank de voorlopige machtiging voor de duur van zes maanden. Verzoekster heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak op 14 oktober 2005 behandeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman. De uitspraak benadrukt het belang van de vereisten voor een voorlopige machtiging onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), waarbij het gevaar niet door tussenkomst van derden kan worden afgewend en gedwongen opname als ultimum remedium moet worden beschouwd.