ECLI:NL:HR:2005:AT8790

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/079HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging tot gedwongen opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van verzoekster, die in een psychiatrisch ziekenhuis gedwongen is opgenomen op basis van een voorlopige machtiging. De Officier van Justitie in het arrondissement Zutphen had op 22 april 2005 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor deze voorlopige machtiging, waarbij een geneeskundige verklaring van een psychiater was overgelegd. De rechtbank heeft verzoekster op 3 mei 2005 gehoord, bijgestaan door haar advocaat, echtgenoot en een arts. Op 11 mei 2005 verleende de rechtbank de voorlopige machtiging voor de duur van zes maanden. Verzoekster heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak op 14 oktober 2005 behandeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman. De uitspraak benadrukt het belang van de vereisten voor een voorlopige machtiging onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), waarbij het gevaar niet door tussenkomst van derden kan worden afgewend en gedwongen opname als ultimum remedium moet worden beschouwd.

Uitspraak

14 oktober 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/079HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZUTPHEN,
gevestigd te Zutphen,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement Zutphen heeft op 22 april 2005 onder overlegging van een op 19 april 2005 ondertekende geneeskundige verklaring van een niet bij de behandeling betrokken psychiater een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: verzoekster - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, haar echtgenoot en een arts op 3 mei 2005 had gehoord, heeft zij bij beschikking van 11 mei 2005 de voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoekster beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 14 oktober 2005.