ECLI:NL:HR:2005:AT3511
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over loonvordering vakantiedagen tegen vereniging
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J.W. Alt, de vereniging Blaricumse Lawn Tennis Club (BLTC) gedagvaard voor de kantonrechter te Hilversum. Eiser vorderde betaling van het loon over zijn opgenomen vakantiedagen in de periode van april 1996 tot en met maart 2002, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 10% en wettelijke rente. De kantonrechter heeft op 17 juli 2002 de vordering afgewezen, waarna eiser hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft op 5 februari 2004 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof, waarbij BLTC niet is verschenen.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade, die strekte tot verwerping van het beroep, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat geen nadere motivering vereist is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van BLTC op nihil zijn begroot. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2005 door de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel, en vice-president P. Neleman.