ECLI:NL:HR:2005:AS9409
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van vervangende hechtenis in ontnemingszaak wegens overschrijding van redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in Suriname in 1965, werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.268,90, subsidiair 45 dagen hechtenis. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. G. Spong, een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde vervangende hechtenis.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in de ontnemingszaak had nagelaten een gemotiveerde beslissing te geven over het verweer van de betrokkene met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad stelde vast dat de procesgang in de hoofdzaak en de ontnemingszaak gelijk was, en dat de overschrijding van de redelijke termijn in de hoofdzaak ook van toepassing was op de ontnemingszaak. Ondanks de overschrijding heeft het Hof geen aanleiding gezien om het te betalen bedrag in de ontnemingszaak te verminderen, wat de Hoge Raad niet onbegrijpelijk achtte.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend voor zover het de vervangende hechtenis betreft. Het beroep werd voor het overige verworpen. De Hoge Raad benadrukte dat de overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, en dat dergelijke gevolgen slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn. De uitspraak van de Hoge Raad biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor ontnemingsvorderingen.