ECLI:NL:HR:2005:AS6026
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Toelaatbaarheid van uitlevering aan de Republiek Moldavië in verband met strafvervolging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2005 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Republiek Moldavië. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering dat is ingediend door het Algemeen Openbaar Ministerie van Moldavië op 26 mei 2004. De opgeëiste persoon, geboren in de Sovjetunie in 1978, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid Oost' Huis van Bewaring Roermond. Tijdens de zitting op 18 januari 2005 is de opgeëiste persoon gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Spong. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft een schriftelijke samenvatting van zijn opvatting over het uitleveringsverzoek gepresenteerd, waarin hij de uitlevering toelaatbaar achtte.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere jurisprudentie, waaronder HR NJ 2004, 42, en heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn voor het verzochte nadere onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitlevering. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon in Moldavië mogelijk niet over een effectief rechtsmiddel beschikt in geval van schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat de opgeëiste persoon na uitlevering niet in staat zal zijn om zich te beroepen op schending van zijn rechten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat de uitlevering aan de Republiek Moldavië toelaatbaar is, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn die hieraan in de weg staan. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 2 en 12 van het EU-Verdrag, waarbij de Hoge Raad de uitlevering heeft goedgekeurd voor het feit dat in het aanhoudingsbevel is vermeld.