ECLI:NL:HR:2005:AS3543

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39304
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en carry-back beschikking

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 januari 2003, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die was vastgesteld op een belastbaar inkomen van f 90.020. Na het bezwaar werd de aanslag door de Inspecteur verminderd tot f 78.093. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot f 15.317. Deze uitspraak van het Hof werd door de belanghebbende bestreden in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte aannam dat de belastbaarheid van de balansschuld niet in geschil was. De Hoge Raad stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de uitspraak van het Hof berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Het middel van de belanghebbende slaagt, en de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing.

De Hoge Raad gelast dat de Staat aan de belanghebbende het griffierecht vergoedt en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 21 januari 2005.

Uitspraak

Nr. 39.304
21 januari 2005
whk
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 januari 2003, nr. 753/01, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 90.020.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Bij ambtshalve gegeven beschikking is nadien de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 78.093.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 15.317. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klacht
In cassatie zijn partijen blijkens het gestelde in het beroepschrift in cassatie en het verweerschrift in cassatie het erover eens dat 's Hofs in cassatie bestreden oordeel berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Het middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan, als onvoldoende gemotiveerd, niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
's Hofs uitspraak en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur bij na de uitspraak op het bezwaar gegeven beschikking de aanslag nader heeft verminderd op de voet van artikel 52, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in verband met een door belanghebbende over 1999 geleden verlies, en dat tussen partijen geen geschil bestond over de toepassing van artikel 51 van die wet. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, diende het Hof met dit verlies dan ook bij het geven van zijn beslissing rekening te houden. Het incidentele middel, dat kennelijk uitgaat van een andere opvatting, faalt derhalve.
5. Proceskosten
Wat betreft het principale cassatieberoep van belanghebbende zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Wat betreft het incidentele cassatieberoep van de Staatssecretaris acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep van belanghebbende gegrond en het incidentele beroep van de Staatssecretaris ongegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2005.