ECLI:NL:HR:2005:AR2425
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Heling van hawalagelden en de bewijsvoering in strafzaken
In deze zaak, die op 18 januari 2005 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om de heling van hawalagelden. De verdachte, geboren in Pakistan in 1966, was betrokken bij een constructie waarbij geld dat verkregen was uit de handel in verdovende middelen, via een mededader in Engeland naar Nederland werd overgemaakt. De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting dat het door de verdachte verworven geld niet als door misdrijf verkregen kan worden beschouwd, onjuist is. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 24 juli 2001 had geoordeeld. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
De zaak kwam aan het licht door verklaringen van medeverdachten, die belastend over de verdachte hebben verklaard. De verdediging voerde aan dat het Hof niet had beslist over het verzoek om getuigen te horen, wat volgens de verdediging een schending van de procesregels inhield. De Hoge Raad oordeelt dat dit verzuim tot nietigheid leidt, en dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter bij de strafoplegging rekening moet houden met deze overschrijding.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen waar de herkomst van geldbedragen ter discussie staat. De Hoge Raad bevestigt dat de constructie van hawala, waarbij geldbedragen worden verrekend tussen mededaders, niet uitsluit dat de ontvangen bedragen als door misdrijf verkregen kunnen worden gekwalificeerd. Dit arrest biedt een belangrijke juridische basis voor toekomstige zaken die vergelijkbare elementen bevatten.