ECLI:NL:HR:2004:AR3520
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de waardering van een optieovereenkomst in de vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 augustus 2003, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997. De belanghebbende, X B.V., had een aanslag ontvangen die na bezwaar was verminderd tot een belastbaar bedrag van ƒ 351.136. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad behandelt de vraag of het Hof ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of de overeengekomen huur van bijna 8 procent van de aanschafprijs van het pand kan worden aangemerkt als een zakelijke rentevergoeding. De Hoge Raad overweegt dat de uitoefenprijs van zowel de call- als de putoptie gelijk is aan de aanschafprijs van het pand, en dat de voorwaarden waaronder de optieovereenkomst is gesloten gelijk zijn. Dit leidt tot de conclusie dat, uitgaande van zakelijk handelende partijen, de eigendom van het pand bij B zal berusten na afloop van de optieovereenkomst.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom aan de optieovereenkomst een waarde van ten minste ƒ 385.000 moet worden toegekend. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof, vastgesteld op € 322.