ECLI:NL:HR:2004:AR3029
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Oordeel over redelijke termijn en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, die geboren is in Duitsland en geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Roermond, waarin hem de verplichting was opgelegd tot betaling van een bedrag van € 52.799,--, subsidiair 470 dagen hechtenis. De betrokkene stelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden. Het Hof had echter geoordeeld dat de overschrijding van de inzendtermijn was gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet begrijpelijk was, gezien de tijdsduur van meer dan 18 maanden tussen het instellen van het hoger beroep en de einduitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag en de vervangende hechtenis. De Hoge Raad besloot het te betalen bedrag te verminderen tot € 50.000,-- en verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de noodzaak van een duidelijke motivering bij de beoordeling van de voortvarendheid van de procedure.