ECLI:NL:HR:2004:AR2719
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Herleven van WIR-premie na verliescompensatie in vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 april 2003, betreffende de beschikking van de Inspecteur over de vennootschapsbelasting. De Inspecteur had de belastbare winst van belanghebbende over het jaar 2000 vastgesteld op negatief ƒ 321.258 en dit verlies verrekend met de belastbare winst van belanghebbende over 1997, tot een bedrag van ƒ 25.564. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur zijn beschikking, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 23b, lid 4, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de verrekening van het verlies van het jaar 2000 met de belastbare winst van het jaar 1997 geen wijziging brengt in de investeringsbijdragen die in mindering zijn gekomen op de belasting over het jaar 1997. De Hoge Raad concludeert dat de aanslag over het jaar 1997, overeenkomstig de wet, tot nihil dient te worden verminderd, en dat er geen recht op teruggave van belasting over het onderhavige jaar bestaat.
De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het Hof juist is en dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 24 september 2004.