ECLI:NL:HR:2004:AR0175

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/212HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van een vordering tot schadevergoeding tegen Zürich Versicherungsgesellschaft

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], Zürich Versicherungsgesellschaft gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage met de vordering om een schadevergoeding van ƒ 500.000,-- te ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De rechtbank heeft de vordering afgewezen bij eindvonnis op 16 juni 1993. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat in verschillende tussenarresten de procedure heeft voortgezet, waaronder het benoemen van deskundigen en het gelasten van comparities van partijen. Uiteindelijk heeft het hof op 29 april 2003 de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.

Tegen dit eindarrest heeft eiser cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van eiser niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Zürich zijn begroot op € 4.895,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman op 8 oktober 2004.

Uitspraak

8 oktober 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/212HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
de rechtspersoon naar Zwitsers recht ZÜRICH VERSICHERUNGSGESELLSCHAFT,
gevestigd te Zürich, Zwitserland, tevens kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 15 juni 1990 verweerster in cassatie - verder te noemen: Zürich - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, Zürich te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 500.000,--, te vermeerderen met de wettelijke interessen vanaf de dag der dagvaarding.
Zürich heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 december 1991 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen door partijen van de in rov. 5.4 bedoelde akte, bij tussenvonnis van 8 april 1992 drie deskundigen benoemd en een vijftal vragen geformuleerd. Na deskundigenbericht heeft de rechtbank bij eindvonnis van 16 juni 1993 de vordering afgewezen.
Tegen de drie vermelde vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Het hof heeft bij tussenarrest van 13 december 1995 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het vonnis van 8 april 1992 en een comparitie van partijen gelast, bij tussenarrest van 9 oktober 1996 de zaak naar de rol verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere vragen te formuleren, die zij aan de deskundige wensten te doen voorleggen, en bij tussenarrest van 14 mei 1997 een deskundigenonderzoek bevolen, een deskundige benoemd en een aantal nadere vragen geformuleerd. Bij tussenarrest van 14 oktober 1998 heeft het hof een comparitie van partijen gelast en bij tussenarrest van 16 december 1998 een andere deskundige benoemd. Na deskundigenbericht heeft het hof bij eindarrest van 29 april 2003 de vonnissen van 11 december 1991 en 16 juni 1993 bekrachtigd.
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Zürich heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Zürich begroot op € 4.895,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 8 oktober 2004.