ECLI:NL:HR:2004:AR0175
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Cassatie van een vordering tot schadevergoeding tegen Zürich Versicherungsgesellschaft
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], Zürich Versicherungsgesellschaft gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage met de vordering om een schadevergoeding van ƒ 500.000,-- te ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De rechtbank heeft de vordering afgewezen bij eindvonnis op 16 juni 1993. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat in verschillende tussenarresten de procedure heeft voortgezet, waaronder het benoemen van deskundigen en het gelasten van comparities van partijen. Uiteindelijk heeft het hof op 29 april 2003 de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Tegen dit eindarrest heeft eiser cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van eiser niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Zürich zijn begroot op € 4.895,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman op 8 oktober 2004.