ECLI:NL:HR:2004:AP9646
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.C. van Oven
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het recht op studiefinanciering en de aftrekbaarheid van studiekosten als buitengewone lasten
In deze zaak gaat het om de uitleg van de fiscale behandeling van studiekosten als buitengewone lasten in het kader van de inkomstenbelasting. De belanghebbende had voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen, die na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak. De Hoge Raad moest beoordelen of de belanghebbende recht had op aftrek van werkelijke studiekosten of dat hij moest kiezen voor forfaitaire bedragen, zoals vastgelegd in de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur een onjuiste uitleg had gegeven aan de bepaling omtrent het recht op studiefinanciering. De Hoge Raad bevestigde dat de letterlijke lezing van de wet tot een andere conclusie zou kunnen leiden, maar dat de wetsgeschiedenis aantoont dat alleen het recht op een basisbeurs de aftrek van werkelijke kosten kan verhinderen. Aangezien de belanghebbende geen recht meer had op een basisbeurs, oordeelde het Hof dat de werkelijk gemaakte studiekosten in aftrek konden worden gebracht.
De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verklaarde het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige interpretatie van de wetgeving omtrent studiefinanciering en de bijbehorende fiscale gevolgen voor belastingplichtigen.