ECLI:NL:HR:2004:AP1274
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beklag tegen de minister van Binnenlandse Zaken
In deze zaak heeft klager, wonende te [woonplaats], op 9 mei 2002 een verzoek ingediend bij de hoofdofficier van justitie in 's-Gravenhage om een strafvervolging in te stellen tegen de toenmalig minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, K.G. de Vries. Dit verzoek werd op 11 juni 2002 afgewezen door de hoofdofficier. Klager heeft hiertegen op 24 juli 2002 beklag gedaan bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 20 oktober 2003 zich onbevoegd verklaard en het beklag naar de Hoge Raad verwezen. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in zijn beklag.
De Hoge Raad heeft in deze beschikking geoordeeld dat het beklag betrekking heeft op een strafbaar feit dat door de Hoge Raad in eerste aanleg kan worden behandeld, namelijk een ambtsmisdrijf gepleegd door de minister. Echter, de Hoge Raad kan geen opdracht geven tot vervolging van een ambtsmisdrijf, aangezien dit enkel kan geschieden bij Koninklijk besluit of door de Tweede Kamer. Dit is vastgelegd in de relevante artikelen van de Grondwet en de Wet van 22 april 1855. Aangezien de Hoge Raad niet bevoegd is om tot vervolging over te gaan, is het beklag van klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat er geen oproeping van klager hoeft plaats te vinden, zoals eerder is vastgesteld in HR 20 maart 1998, nr. 9076.
De Hoge Raad heeft op 9 juli 2004 in het openbaar uitspraak gedaan, waarbij klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag. Deze beslissing is genomen door de raadsheren J.B. Fleers, P.C. Kop en E.J. Numann, met A. Hammerstein als spreker.