ECLI:NL:HR:2004:AO9498
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Verlening optierecht door BV aan aandeelhouder en de fiscale gevolgen daarvan
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 29 november 2002, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van B B.V., had een optierecht verkregen om een onroerende zaak van de B.V. te kopen voor een bedrag van ƒ 2.800.000. Dit recht was verleend bij een overeenkomst van 15 april 1987, maar er was geen tegenprestatie bedongen voor het verlenen van dit recht. In 1997 verklaarde belanghebbende het optierecht te willen uitoefenen, maar ook bereid te zijn het recht af te kopen. Uiteindelijk werd er een overeenkomst gesloten waarbij belanghebbende afzag van het kooprecht en een afkoopbedrag van ƒ 960.000 ontving.
De Inspecteur van de Belastingdienst beschouwde dit bedrag als een uitdeling van winst, wat leidde tot de aanslag. Het Hof oordeelde dat de B.V. de bedoeling had om belanghebbende te bevoordelen, wat volgens het Hof neerkwam op een schenking. Echter, omdat er geen notariële akte was opgemaakt, verklaarde het Hof deze schenking nietig. Het Hof concludeerde dat belanghebbende in 1987 het optierecht niet had genoten, omdat het niet rechtsgeldig tot stand was gekomen. De Hoge Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat de klachten van belanghebbende falen. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.