2. Feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende is directeur/enig aandeelhouder van B B.V.. Deze B.V. vormt een fiscale eenheid met haar dochters C B.V., D B.V. en E B.V.. De levenspartner van belanghebbende Mw. F heeft vanaf de oprichting enige jaren 1 % van het aandelenkapitaal van B B.V. in haar bezit gehad. B B.V., D B.V. en E B.V. houden zich bezig met de exploitatie van onroerende zaken. C B.V. exploiteert een detailhandel in kleding aan de a-straat nummer 1 te L en heeft een filiaal aan de b-straat te L.
2.2 Het pand a-straat 1 te L is op 23 oktober 1981 aangekocht door belanghebbende voor f 1.750.000,-. Eerdere verkooptransacties in het jaar 1981 hadden een verkoopprijs van
f. 680.000,- (1 mei) en van f 1.450.000,- (24 juli). Het pand behoorde vanaf de aankoop op 23 oktober 1981 tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak van belanghebbende. Bij de geruisloze inbreng van de onderneming van belanghebbende per 1 januari 1982 is het pand ingebracht in B B.V. voor de waarde van
f 1.822.295,- ( f 1.750.000,- + overdrachtskosten).
2.3 Bij overeenkomst van 15 april 1987 heeft B B.V aan belanghebbende onvoorwaardelijk het recht verleend, voor de tijd van tien jaren, te rekenen vanaf 1 maart 1987, om het onroerend goed a-straat nummer 1 te L te kunnen kopen voor een bedrag van f 2.800.000,-. Er is door de B.V. geen tegenprestatie voor het verlenen van dit recht bedongen.
2.4 In opdracht van de bank heeft F Taxaties het pand op 10 februari 1987 getaxeerd op een waarde van f 2.450.000,-, zijnde de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur.
2.5 Bij zijn schrijven van 14 februari 1997 verklaart belanghebbende het optierecht te willen uitoefenen en het pand te willen kopen tegen betaling van het in de overeenkomst van 15 april 1987 vermelde bedrag. Overigens verklaart hij bereid te zijn om het optierecht te laten afkopen.
2.6 Het pand is op 22 april 1994 getaxeerd door G Makelaars op een onderhandse verkoopwaarde, in verhuurde staat, van f. 3.760.000,-.
Door de Belastingdienst/Registratie en Successie is het pand, eveneens in verhuurde staat, gewaardeerd per 1 januari 1993 op
f 3.360.000,-.
2.7. Bij overeenkomst van 20 februari 1997 komen B B.V. en belanghebbende overeen dat hij afziet van het verleende kooprecht en daarvoor een afkoopbedrag ontvangt van f 960.000,-. Dit bedrag is het verschil tussen de getaxeerde waarde van f 3.760.000,- en de uitoefenprijs van f 2.800.000,-.
2.8. Het bedrag van f 960.000,- is in 1997 geboekt ten gunste van belanghebbende in de rekening-courant tussen B B.V. en X en niet als dividend aangemerkt door laatstgenoemden.
2.9 Op 21 oktober 1998 is een boekenonderzoek ingesteld bij B B.V..
2.10 De overeenkomst van 15 april 1987 tussen belanghebbende en zijn B.V. is pas eind 1996 aan de fiscus kenbaar gemaakt (afgezien van registratie op 19 augustus 1988). Noch in de commerciële, noch in de fiscale jaarstukken van de B.V. is ooit melding gemaakt van de overeenkomst. Ook tijdens de diverse boekenonderzoeken is de overeenkomst niet zichtbaar geweest voor de onderzoekers. Noch in de aangiften inkomstenbelasting/vermogensbelasting van belanghebbende. noch in de toelichting daarop is er ooit melding van gemaakt. De arbeidsovereenkomst tussen de B.V. en belanghebbende vermeldt hieromtrent ook niets, ook heeft er geen aanpassing plaatsgevonden.
2.11 De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag onder meer het onder 2.8 vermelde bedrag van f 960.000,- bijgeteld als uitdeling en het belastbare inkomen vastgesteld op f 1.117.150,-, welke correctie hij bij de uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd.