ECLI:NL:HR:2004:AO8214
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- P.J. van Amersfoort
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Aftrek buitengewone lasten voor studerend kind en de rol van het studiebudget in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om de aftrek van buitengewone lasten voor een studerend kind in het kader van de inkomstenbelasting. De belanghebbende had voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 51.463. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag. Hierop heeft de belanghebbende beroep aangetekend bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 16 augustus 2002 uitspraak deed en het beroep gegrond verklaarde. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.932. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het Hof had geoordeeld dat het door de belanghebbende in aftrek gebrachte bedrag niet bovenmatig was en dat dit bedrag niet hoger was dan wat nodig was voor de zoon van de belanghebbende om een redelijk bestaan te voeren. Dit oordeel, dat feitelijk van aard is, kan in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. De Hoge Raad oordeelde verder dat het studiebudget, zoals vastgelegd in de Wet studiefinanciering 2000, niet zonder meer maatgevend is voor de kosten die een student maakt voor een redelijk bestaan.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het griffierecht vastgesteld op € 409. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2004.