ECLI:NL:HR:2004:AO7340
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- J.C. van Oven
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over reiskosten en woon-werkverkeer van een militair
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door belanghebbende, een militair, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 juli 2002. De Hoge Raad behandelt de kwestie van de reiskosten die belanghebbende heeft gemaakt in het kader van zijn werk als militair. De Inspecteur had bij beschikking van 1 november 2000 besloten om voor het jaar 1996 geen aanslag in de inkomstenbelasting op te leggen. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur deze beschikking, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, waarbij het de Inspecteur gelastte een aanslag vast te stellen op basis van een belastbaar inkomen van f 17.851.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in en stelde incidenteel beroep in cassatie in. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de reiskosten van belanghebbende van zijn woonplaats Z naar de kazerne in Q en R niet als aftrekbare kosten kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad verklaart zowel het principale als het incidentele beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende.
De Hoge Raad benadrukt dat de reiskosten van Z naar Q en R in het kader van het woon-werkverkeer als aftrekbare kosten moeten worden beschouwd, en dat het Hof niet naar de eisen der wet heeft geoordeeld. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de aftrekbaarheid van reiskosten voor militairen en de wijze waarop verblijfplaatsen worden vastgesteld in belastingzaken.