ECLI:NL:HR:2004:AO5118

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/041HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over betalingsverplichtingen en schadevergoeding in civiele zaak

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, zijn de eisers tot cassatie, bestaande uit drie partijen, betrokken in een geschil met de verweerster over betalingsverplichtingen en schadevergoeding. De verweerster heeft de eisers gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld tot betaling van een bedrag van ƒ 14.999,59, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De eisers hebben de vorderingen bestreden en in reconventie een schadevergoeding van ƒ 1.255.872,05 geëist, stellende dat de verweerster toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en in een eindvonnis de eisers veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. De vordering in reconventie is afgewezen. De eisers hebben hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof, dat de vonnissen van de rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop hebben de eisers cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en heeft het beroep verworpen. Tevens zijn de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 379,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 14 mei 2004.

Uitspraak

14 mei 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/041HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
2. [Eiser 2],
3. [Eiser 3],
gevestigd, resp. wonende te [plaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij drie exploten van 27 januari 1998 eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling van:
A. de somma ad ƒ 14.999,59, zijnde de door [eiser] c.s. aan [verweerster] verschuldigde betaling van de facturen met de nummers 298, 360, 440, 481, 496, 920, 979, 1071, 1104 en 1150;
B. de wettelijke rente over de in punt A. vermelde hoofdsom, primair te rekenen vanaf het moment dat [eiser] c.s. met de betaling in verzuim zijn tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
C. de somma ad ƒ 1.784,96 zijnde de kosten van buitengerechtelijke incasso, berekend volgens het degressieve incassotarief van de Nederlandse Orde van Advocaten;
D. de wettelijk rente over de in punt C. vermelde buitengerechtelijke incassokosten, te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
E. de kosten vallende op deze procedure;
F. de wettelijke rente over de in punt E. vermelde proceskosten, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
[Eiser] c.s. hebben de vorderingen bestreden en - na vermeerdering van eis - in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen en derhalve aansprakelijk is voor de schade die [eiser] c.s. hierdoor hebben geleden en [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [eiser] c.s. van ƒ 1.255.872,05 exclusief PM-kosten voorwaardelijk, en voor het geval de rechtbank hun beroep op verrekening niet mocht honoreren het restant bedrag van ƒ 1.240.872,40 onvoorwaardelijk, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 1998, althans vanaf 21 september 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Verweerster] heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 12 mei 1998 een comparitie van partijen gelast. Bij eindvonnis van 12 juli 2000 heeft de rechtbank in conventie [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld aan [verweerster] te betalen (a) het bedrag van ƒ 14.999,59, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat zij met de betaling in verzuim zijn geweest, en (b) ƒ 1.460,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vordering afgewezen.
Tegen beide in conventie en in reconventie gewezen vonnissen hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven hebben [eiser] c.s. hun eis in reconventie gewijzigd en gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst tussen partijen gevorderd indien het hof de vordering tot schadevergoeding mocht afwijzen.
Bij arrest van 30 oktober 2002 heeft het hof de bestreden vonnissen bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerster] mede door mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 379,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 14 mei 2004.