ECLI:NL:HR:2004:AO3289
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Verduistering in dienstbetrekking en opzet op wederrechtelijkheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Somalië in 1977, was in dienst bij een werkgever en had op 24 september 2001 een auto, merk Mazda, type 626, met kenteken [AA-00-AA], van zijn werkgever meegekregen voor werkzaamheden. De werkgever deed aangifte van verduistering, omdat de verdachte de auto niet had teruggegeven en onbereikbaar was. De verdachte stelde dat hij de auto onder zich had gehouden vanwege een vermeende loonvordering op zijn werkgever, en dat hij meende recht te hebben op het retentierecht. Het Hof oordeelde echter dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de afgifte van de auto mocht opschorten. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld over de opzet van de verdachte op de wederrechtelijkheid van de toe-eigening. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen grond was voor cassatie. De verdachte werd veroordeeld tot één week gevangenisstraf, met de gelasting van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf.