ECLI:NL:HR:2004:AO0967
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Arrest van de Hoge Raad inzake de Staat der Nederlanden en eiseres tot cassatie
Op 12 maart 2004 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckink Kool, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. G. Snijders. De zaak betreft een cassatieberoep dat door eiseres is ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 2 mei 2002 het vonnis van de president van de rechtbank te 's-Gravenhage van 7 februari 2001 heeft bekrachtigd. Eiseres en een medebetrokkene hadden de Staat in kort geding gedagvaard, met als doel het verbieden van strafrechtelijke dwangmiddelen, waaronder aanhouding, in verband met verdenkingen van overtreding van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. De president van de rechtbank had de vordering afgewezen, wat door het hof werd bevestigd. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad heeft het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Eiseres werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.