ECLI:NL:HR:2004:AN8279
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte wegens het niet indienen van middelen van cassatie binnen de wettelijke termijn
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft op 27 januari 2004 uitspraak gedaan in het beroep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 20 november 2002. De verdachte, geboren in 1974 en wonende te [woonplaats], heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn beroep, omdat hij niet tijdig een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen in het strafproces.