ECLI:NL:HR:2004:AN8279

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00804/03 M
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte wegens het niet indienen van middelen van cassatie binnen de wettelijke termijn

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft op 27 januari 2004 uitspraak gedaan in het beroep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 20 november 2002. De verdachte, geboren in 1974 en wonende te [woonplaats], heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn beroep, omdat hij niet tijdig een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen in het strafproces.

Uitspraak

27 januari 2004
Strafkamer
nr. 00804/03 M
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 20 november 2002, nummer 21/001018-02, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en G.J.M. Corstens, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 januari 2004.