ECLI:NL:HR:2003:AO0658
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- J.C. van Oven
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aftrekbaarheid van afschrijvingen op mestquotum in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De belanghebbende, aangeduid als X te Z, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 24.050. Na afwijzing van het bezwaar door de Inspecteur, ging de belanghebbende in beroep bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad beoordeelde de klachten van de belanghebbende, die onder andere betoogde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat artikel 35, lid 2, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet) afschrijving op het mestquotum in de weg staat. De Hoge Raad oordeelde dat de term "afschrijvingen op zaken" in de Wet betrekking heeft op civielrechtelijke zaken, en dat een mestquotum geen zaak in civielrechtelijke zin is. Hierdoor kan afschrijving op het mestquotum niet worden afgetrokken volgens de bepalingen van de Wet.
Daarnaast werd ook het tweede en derde onderdeel van het middel verworpen, waarbij de belanghebbende stelde dat aftrek van afschrijving op het mestquotum mogelijk zou zijn op basis van andere artikelen van de Wet. De Hoge Raad concludeerde dat de wetgever afschrijvingen uitdrukkelijk wilde beperken tot afschrijvingen op zaken, en dat de wet geen ruimte biedt voor aftrekbaarheid van afschrijvingen op een mestquotum.
De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraak is aan de betrokken partijen meegedeeld.