ECLI:NL:HR:2003:AL4343
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële vraag over de toepassing van de Cadmiumrichtlijn op speelgoed
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2003 een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de toepassing van de Cadmiumrichtlijn (Richtlijn 91/338/EEG) op speelgoed, zoals gedefinieerd in de Speelgoedrichtlijn (Richtlijn 88/378/EEG). De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarin de verdachte was veroordeeld voor het in bezit hebben van cadmiumhoudend speelgoed. De verdachte had op 12 februari 1999 een partij speelgoed ingevoerd, die op 16 februari 1999 door controleurs van de Inspectie Gezondheidsbescherming was bemonsterd. Uit het onderzoek bleek dat 25 van de 32 monsters een hoger cadmiumgehalte dan 100 mg/kg vertoonden, wat in strijd was met het Cadmiumbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen.
De Hoge Raad overweegt dat er onduidelijkheid bestaat over de vraag of de Cadmiumrichtlijn van toepassing is op speelgoed, gezien de specifieke normen die reeds zijn vastgesteld in de Speelgoedrichtlijn. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad een vraag van Europees recht zal voorleggen aan het Hof van Justitie, en dat verdere beslissingen in de zaak zullen worden aangehouden totdat er duidelijkheid is over de uitleg van de relevante richtlijnen.
De Hoge Raad vraagt zich af of de tweede volzin van artikel 1 van de Cadmiumrichtlijn in de weg staat aan de toepassing van de voorschriften voor het cadmiumgehalte in speelgoed, zoals opgenomen in de Speelgoedrichtlijn. Dit is van belang voor de strafbaarheid van de verdachte, aangezien de Speelgoedrichtlijn al een norm voor cadmium bevat die mogelijk in conflict is met de Cadmiumrichtlijn. De uitspraak van het Hof van Justitie zal cruciaal zijn voor de verdere behandeling van de zaak.